Capochon op, starend door mijn zonnebril, de wereld in een waas, kijk hoever ik kijken wil, maar ervaar alleen de haast,
evenaar rusteloos met fases van druk en boos, stuk en broos blaas ik de rook van mijn zoveelste sigaret, schraap mijn keel en neem nog een trek.
Hier bedekt met capuchon, verwarmd door de ondergaande zon, omarm ik de dagen dat ik onbezonnen kon staren, de maanden waarin ik mijn kalmte bewaarde, zonder waan, met gezonde twijfel voor de komende jaren, moedig naar de zon starend.