Uitsmijter 126

Ik doe en laat na. Ik laat los en ga. Ik zwijg en sta stil. Ik beveel mezelf m’n eigen wil. Ik vergeef en vergeet. Ik ontmoet de rust die ik vermeed.

Ik lig op m’n rug in het riet langs de waterkant in een bootje te dobberen en staar wat naar een helder blauwe hemel. Weidevogels vliegen af en aan, rietzangers hunkeren naar de faam! Krekels heroveren terrein, kikkers brullen een refrein. Het leven, het leven aan de waslijn.

Knijpers vliegen in het rond, onderbroeken vallen op de grond. In je blote reet op het balkonnetje, buikje rond als een tonnetje. Liters levenswater door m’n strot, terug naar een leven in een grot, waar ik vleermuizen spot. Kom ik weer terecht op m’n vlot.

Ik laat me meevoeren met de stroom. Geen haast, want bij haast is het alsof de tijd raast. En wanneer de wind blaast, doe ik zoals een koe in een weiland graast!

Op m’n gemakje kauw ik vers gemaaid gras meermaals. Of blijf ik even zitten zoals Socrates op een paal. Roest aan m’n reet, geen zweet meer door m’n spleet. 

Plaats een reactie