Uitsmijter 136

Grijze stad.

Je bloost grauw als ik je bewandel. Je oogt bewust vergeten als een bastaardkind. Niemand ziet je, niemand wilt je, alleen de grijze wolken glijden als passanten aan je voorbij op deze januarimorgen.

Je inwoners ogen flets. De één starend naar de grond, de ander scharrelt wat rond. Ik vang hun blikken en zie berusting. ‘Ik zoek niks (meer) en ik hoef niks (meer)’, lijken deze blikken te zeggen. ‘Wij bewoners van deze grijze stad hebben ons overgegeven, ons overgeleverd en het opgegeven’. J’existe, c’est ca.

Ik zwerf door je straten, ze worden gestreeld door ronddwarrelend vuilnis. Het vormt op iedere hoek een stilleven met eenzelfde opbouw in structuur: Op de voorgrond een expressie van de vergankelijkheid van het leven met op de achtergrond ‘wat ooit was’. Ik word opgeslokt en uitgekotst tegelijkertijd.

Je voelt als een gelukt eindproduct van pertinente verwaarlozing en misbruik, je voelt als een protest tegen de maakbaarheid van het leven, je voelt als een rock-bottom-museum. Je voelt als iets wat nooit meer mooi kan, en dat maakt je mooi.

Je flirt met je aftandse tederheid, je parfum van vuil en stof. Je wilt niet verzorgd worden, je wilt besmeurd worden. Je bent aantrekkelijk door je sletterige gorigheid. Je bent positief verkracht.

Jij grijze stad, jij kleurt mijn hart een stukje meer.

Plaats een reactie