Uitsmijter 139

KeelTattooMetoo

Het hallogeen brandde het gedempte geel van de futloos neergekwakte zakken ‘Bio-penne’ in mijn irissen. Het was maandagavond, vijf voor half acht. De winkel was leeg, de schappen zagen er betast uit. Een platgereden komkommer lag gedrapeerd in het gangpad. Het had iets nihilistisch waar je ogen naartoe werden gedwongen, zoals bij een vers aangereden konijntje of een pad waar veertien autobanden overheen waren gegaan. Hulpeloos, reddeloos, verworden tot afzichtelijke materie in seconden. Beroofd van al je leven en waardigheid in één luttel moment van onoplettendheid en noodlot.

Mijn karretje kwam moeizaam vooruit; ik probeerde de komkommer te ontwijken, maar één van de wieltjes gaf niet mee, waardoor ik door het groengrijze pus reed. Ik zette mijn zoektocht voort naar het volgende op mijn lijstje: maiswafels.

Bij de koeling viel mijn blik op jou, een wit uitgeslagen gezicht met her en der wat verdwaalde acne, op je keel stonden een aantal letters getatoeëerd. Althans, dit meende ik te zien in de weerspiegeling van het glas wat jou scheidde van de veganistische namaakmelkproducten.

Je draaide je om en keek fel. Twee, wellicht drie seconden staarden wij elkaar aan. Ik voelde mij betrapt maar wilde niet thuisgeven. Mijn ogen gleden over je bleke gezicht naar beneden langs je verwrongen mond, je net-niet-ongeschoren-uitziende kaaklijn verstrakte nog erger. Ik zag de letters, ze vormden een geheel. Een geheel van wie jij was, een geheel van wie jij bent: ‘Trust no one!’ stond op jouw keel gekerfd.

Mijn ogen schoten heel snel naar de jouwe. Nog twee seconden volgden. Mijn pupillen vingen de jouwe, en jouw pupillen accepteerden de mijne. ‘Ik zie je, en ik voel je’ leek die knuffeling van blikken te willen uitschreeuwen. Het moment was intens. Ik zag je kippenvel toenemen toen je vingers de koelcel ingleden en zich om het bakje haver fraîche krulden. Onze ogen lieten elkaar los.

Ik gleed verder door de winkel. Mijn hoofd werd gevuld door jou, door jouw lef, jouw moed, jouw ongebondenheid om jezelf te durven tonen met jouw diepste waarde letterlijk toonbaar gesteld aan ons, de buitenwereld. Die buitenwereld die jij niet vertrouwt, niemand die jij vertrouwt. En toch ontvouwde zich plotsklaps die band tussen ons beiden. Jij die mij binnenliet in je zijn, je durfde je kwetsbaar te tonen en ik omarmde dit met erkenning. Ik voelde mij uitverkoren en gekoesterd.

Je bent gebroken door het leven maar weigert gebogen te lopen, fier met je kin omhoog toon jij jouw waarheid aan ons allen. Je hebt het laatste woord in elke conversatie zonder iets te zeggen. Je fragiliteit trots tentoongespreid. Jij voelde dat ik je doorzie. Jouw diepste waarden ken alsof ze op je lijf staan geschreven. Ik sta aan jouw kant maar ben te laf om het te uiten.

Ik liep het derde rondje doelloos door de supermarkt, spelend met al deze gedachten, toen ik je zag vertrekken door de schuifdeur, vergezeld door je begeleider.

Uitsmijter 138

Het leven – de dood – en wat hierna komen zal

Licht flaneert over het groene akkerland, het groen wat bloeit en groeit. Zij steelt de laatste penseelstreken van de zon. Ze floreert en ademt uit na een dag vol hitte en kracht. Excellerend door de irrigatie die haar wordt toegediend. Elke zonnestraal brengt haar verder naar de oogst. Waarna zij wordt vergeten.

Naast haar kijkt de ongecultiveerde natuur haar toe, onbewerkt maar wel begrensd. De struiken, bomen, gras en de bloemen zijn gescheiden van haar. Afhankelijk van het regenwater, wat schaars is, sprokkelt hij de laatste schijnsels van de zon. Hij is toeschouwer.

Een muur scheidt dit levende schouwspel van de berusting die achter hem ligt. Hij bewaakt het onoverkomelijke, alsof het weg kan lopen.

Te midden van het ommuurde fort van het einde ligt het huis van licht. Een diaken van kleur eigent zich de aandacht toe. Het is het midden en vormt de poort naar het achterland.

Het land hierachter is in nevel gehuld, oneindig zo lijkt het. Een mysterie in wat hierna komen zal. Gesterkt door de verbeelding.

De zon kleurt de hemel, tot zij onder gaat en de nacht terrein wint. Wat blijft is de wind, hij streelt het glooiende landschap, onverschillig als hij is.

Uitsmijter 137

De trillingen naderen m’n gehoor en dringen binnen. De aroma’s der natuur zweven rondom m’n snufferd en passeren haar onderweg. Het kleurenpalet voor m’n zicht maakt me duizelig, doch fantasierijk. De smaken op m’n tong belanden in m’n maag en zijn bedolven onder speeksel. Het tintelen van m’n huid fluctueert na blootstelling aan het ijskoude water, van warm naar koud, naar pijn en gevoelloosheid. Vervolgens terug naar een branderig gevoel en rillingen van kou.

Met een zeef in m’n bagage filter ik alle indringers. Zij die schade willen brengen aan het centrum van m’n lichaam. Zij die m’n zenuwstelsel wil prikkelen, me op andere gedachten wil brengen. Zij die me wil voorzien van nieuwe informatie en stimuleert tot ontdekken. Ze communiceren met organen, bewandelen bloedbanen. Ze verdampen uit klieren en stijgen op als lucht. Ze zijn het leven en slaan niet voor angst op de vlucht.

Heb aandacht voor de ontwikkeling, de stimulans, het prikkelen en de balans. Van onze zintuigen. Want onze zintuigen zijn de poortwachters tot het leven in ons lichaam. Behandel ze met liefde, verzorg ze subtiel. Gebruik ze en bezorg ze het mooiste alsjeblieft!

Uitsmijter 136

Grijze stad.

Je bloost grauw als ik je bewandel. Je oogt bewust vergeten als een bastaardkind. Niemand ziet je, niemand wilt je, alleen de grijze wolken glijden als passanten aan je voorbij op deze januarimorgen.

Je inwoners ogen flets. De één starend naar de grond, de ander scharrelt wat rond. Ik vang hun blikken en zie berusting. ‘Ik zoek niks (meer) en ik hoef niks (meer)’, lijken deze blikken te zeggen. ‘Wij bewoners van deze grijze stad hebben ons overgegeven, ons overgeleverd en het opgegeven’. J’existe, c’est ca.

Ik zwerf door je straten, ze worden gestreeld door ronddwarrelend vuilnis. Het vormt op iedere hoek een stilleven met eenzelfde opbouw in structuur: Op de voorgrond een expressie van de vergankelijkheid van het leven met op de achtergrond ‘wat ooit was’. Ik word opgeslokt en uitgekotst tegelijkertijd.

Je voelt als een gelukt eindproduct van pertinente verwaarlozing en misbruik, je voelt als een protest tegen de maakbaarheid van het leven, je voelt als een rock-bottom-museum. Je voelt als iets wat nooit meer mooi kan, en dat maakt je mooi.

Je flirt met je aftandse tederheid, je parfum van vuil en stof. Je wilt niet verzorgd worden, je wilt besmeurd worden. Je bent aantrekkelijk door je sletterige gorigheid. Je bent positief verkracht.

Jij grijze stad, jij kleurt mijn hart een stukje meer.

Uitsmijter 135


Leven is om te leren. Dat maakt het zinvol. Het is ontdekken, elke dag. Vandaag was niet zoals gisteren, morgen is niet overmorgen. Leven is doen. Dat maakt het uitdagend. Het is kiezen, scherpe focus. Leven is ontmoeten, wat voelen is. Bevangen worden door emoties, gegrepen door energie. Leven is ontvangen. Dat maakt het verdraagzaam. Zijn met anderen, aangaan van verbondenheid. Leven is vriendschap, met jezelf. Open stellen en overgeven. Leven is intensief verlangen naar illusies. Visualiseren en improviseren. Behendig zijn en wendbaar. Leven is loslaten, als het er niet meer is. Accepteren en onbevooroordeeld. Dat is niet gemakkelijk, maar wel de grootste uitdaging. Want het is er. Je bent er, dus neem het er van. Proef er van, ruik er aan, neem waar met je oren, kijk om je heen. Durf te voelen, durf te denken. Ontvang, geef en deel. Verlang, streef en ga.

Uitsmijter 134

Verstoor de onrust door je ogen te sluiten. Verlies het bewustzijn en laat je zakken in een zwart gat, waarbij je geen uitzicht hebt op de ondergrond. Langzaam dompelen je voeten onder, je glijdt tot over je knieën in een moeras, terwijl dampende gassen langs je pijpen je wangen naderen. Zonder dat je iets doorhebt, wordt je omringt door een zwerm vliegende honden. Je oren wapperen door de snelheid waarmee deze beesten rond je hoofd sjezen. Even wek je de illusie dat je opstijgt, maar de schijn bedriegt. Plots druppelt er bloed op je schouder, afkomstig van je linker oorlel. Omdat je stijf staat van de adrenaline ben je helaas niet in staat je schouders op te trekken. Je hebt geen idee, wat overkomt je. De doorns die zojuist je oorlel doorboort hebben, zijn eensgezind. Rode vloeistof, het liefst én bij voorkeur afkomstig van het meest nutteloze aanhengsel van een menselijk oor. Daar dankt de roos z’n felle kleur aan. Liefkozend benadert Roos je oor, zet haar hoektanden in je lel en vangt druppel na druppel op in haar handpalmen. Bedrenkelt door het warme goedje balt ze een vuist. Bammm!! Met 100km per uur deelt ze een stoot uit, recht op je jukbeen, die zonder pardon de klap probeert te incasseren. Onverbiddelijk! Terwijl je steeds dichter bij bewustzijn komt, ontstaan er kleine scheuren in je schedel. Nog voordat je je ogen opent, spatten de bloedvaten één voor één uit elkaar. Roder dan het bloed wat je oorlel heeft verloren, geaccentueerd met een witte achtergrond, kan bijna niet. Onwerkelijk zoals het is, ben je zonet uit je natte droom getrokken door Madelief.

Uitsmijter 133

Lig aan m’n zij, vertel me verhalen. Ben zoals je wil zijn, laat jij me verdwalen. 

Sta tegen me aan, probeer te vertalen. Hoe het van binnen begint, hoeft echt niemand te bepalen.

Luister naar het getik, en stop maar met malen. Laat je gevoelens dan spreken, zodat een glimlach mag stralen. 

Uitsmijter 132


Ik wilde met je kruipen door het hoge gras. Me laten vallen als een plank in een veld van kleurrijke bloemen. 

Ik wilde me met jou verzoenen. Me volledig overgeven aan de kracht van energievelden. 

Ik wil stoppen alles te verklaren en stilzwijgend verdwalen in het diepste van je ziel. Oneindig lang met je zijn, zonder besef van tijd of ruimte. 

Ik wil je voelen. Ik wil je ontvangen, meer dan m’n grootste verlangen. 

Ik wil mezelf niet afremmen. Alles ontvangen zonder belemmerde angsten. 

Ik wil met je duiken in oppervlakkigheid. Met je zwemmen onder een met sterren bezaaide hemel. 

Ik wil het vuur in je losmaken. Je blussen als je kookt. 

Ik wil dat je elke dag imperfect bent. Dat je kunt zijn in een uitgestorven stad. 

Ik wil dat ik ben en niets meer dan dat. Dat aanwezig zijn meer betekenis heeft. 

Ik wil je ontvangen aan de ontbijttafel. Je vangen als je wegdoezelt op de bank. 

Ik wil je prikkelen. Je enthousiasme opdrijven tot we op de grond liggen van het lachen. 

Ik wil met je gieren elk moment. 

Ik wil dat niets nooit went. Dat je alles in me laat afbrokkelen. 

Je mag me uitlachen om mijn gedrag. Me stevig toespreken met een lach. 

Ik wil je zien als je er niet bent, niet voor even als een trend. 

Ik wil je kunnen loslaten, als je naar een ander rent. En toch weerhoud ik mezelf van het drukken op ‘verzend’.

Uitsmijter 131

Dikke wijven op een bakfiets.
Kijk daar fietst een bak ellende op een bakfiets. Elektrisch aangedreven zodat elke kilo van jou voor ons gespaard blijft (jippie). In de bak twee hypersensitieve, kwart autistische, hooghalfbegaafde, methylfenidaat verslaafde, panseksuele kinderen met een leerachterstand die de schuld is van het huidige onderwijssysteem.

Het trapsysteem stuwt je voort. Hijgend op je trappers, zweet wordt geperst uit je door vet beknelde poriën en spuugt als IJslandse geisers uit je kwabben. Geholpen wordt je door een onzichtbare energie die jouw gebrek aan basisconditie en karakter weet te verdoezelen. De batterij begeeft het bijna door de door jou gecreëerde G-kracht. Je neemt alle ruimte in beslag met je elektrische vuilnisbak op wielen. De rest moet maar wachten. Doelloos voortsukkelend naar de plaatselijke montessori-school, experimentele panfluitles of speltherapie voor je kinderen die niet enkel verdoemd zijn met jouw genen maar ook met jouw aanwezigheid. Je doet alsof je stug doorfietst. Laten zien dat je goed bezig bent, etalerend met je wokeness. Voortgedreven op niets anders dan transvetten, meer stikstof uitstotend dan een kudde koeien.

Je laten voortduwen op een bak terwijl je anderen alle ruimte ontneemt is letterlijk en figuurlijk jouw identiteit. Nee symbolischer dan dit wordt het niet.

Uitsmijter 130

Van open wonden, naar littekens. Littekens die nooit vervagen, getekend op je lichaam, die je met je mee zult dragen. Tekens die verhalen uit een oude stoffige doos doen ontwaken. Dat is hoe we gebeurtenissen bewaren als herinneringen op zout water. Ze blijven in tact, onbeschadigd. Komt ooit het moment dat we over ons spiegelbeeld nimmer noch klagen.

Littekens zijn er, het verleden was. Het momentum is er, we heffen een glas. Laten we proosten op deze dag, proosten op een stralende lach.

Al draag ik littekens, die symbool staan voor levensverhalen. Aanvaard ik mijn spiegelbeeld en drijf ik op zout water. Op open zee laat ik me voeren met krachten van de natuur, waar ik met energie word omringd en gedragen. Gedragen naar velden van ultiem genot. Onbekend terrein voor velen, maar ik heb m’n spot.

Sta ik aan de top van m’n eigen piramide. Kijk ik naar beneden, waar ik mezelf had vastgeketend aan de zwaarste steen. Weet ik nu, daar ga ik never nooit meer heen. En dat zeg ik, terwijl de zon verscheen. Donkere wolken vervagen, zwartgallige gedachten kunnen me niet meer uitdagen. En tot slot mag ik melden, ik hoef niet meer te vertragen. Ik mag me laten gaan en m’n dromen najagen.